Over Utrecht (4) - Dorpsgevoel in de stad
Gepubliceerd: zondag 13 maart 2022 06:00
Hoe beleven we Utrecht? In een serie interviews praat Louis Engelman met inwoners over hun stad. Dit keer met Joost van Waert.
‘Je treft in alle wijken wel een soort dorpsgevoel aan. Mensen zijn vaak echt trots op de buurt waarin ze wonen’. Voor Joost van Waert (68) was het de afgelopen jaren dé verrassing tijdens het maken van zijn fotoboek MuurKunst in Utrecht.
‘Bijvoorbeeld in Ondiep. Ik ging daar kijken naar een nieuwe muurschildering. Komt er een man langs die zijn hondje uitliet. En die zegt ongevraagd: ‘dit is van een kunstenaar uit onze eigen buurt’. Dat vind ik mooi.’
Het laat zien, zegt Joost, dat mensen elkaar in een wijk aanspreken. ‘Ze maken een praatje in de winkel. Of op het schoolplein. Zelf herinner ik me nog goed de straatfeesten in Wittevrouwen.’
Hij beschouwt ze als ontmoetingsmomenten die samenhang brengen. ‘Zoals je dat in veel dorpen nog ziet. Zo merk je opeens dat er ook binnen de stad allerlei leuke dorpsgemeenschappen bestaan. In feite was dat mijn grootste ontdekking.’
Bladerend in zijn fotoboek is het is niet moeilijk vast te stellen dat Joost een scherp oog voor detail heeft. Of dat met zijn vroegere werk als grafisch vormgever bij het Universiteitsblad te maken heeft durft hijzelf niet te beweren. Maar die achtergrond heeft hem wel geholpen bij het maken van ‘MuurKunst in Utrecht’.
Hij heeft het boek zelf uitgegeven. In twee oplages van in totaal 1300 exemplaren die inmiddels allemaal zijn uitverkocht. Een derde serie komt er niet meer. ‘Ik heb er veel moois aan beleefd. Bij het maken ervan, door de contacten met de kunstenaars en de bewoners van de huizen waar de kunst op staat en met de deskundigen die mij hielpen zoeken naar de makers van een kunstwerk. Nog een derde druk uitgeven zou daar niets nieuws aan toevoegen.’
Joost is geen geboren Utrechter, maar hij voelt zich vijftig jaar later zeer verbonden met de stad. Op 18-jarige leeftijd kwam hij vanuit Rotterdam naar het midden van het land voor een studie geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Maar al na één jaar hield hij het er voor gezien. ‘De sociaaleconomische historie van de negentiende en twintigste eeuw vind ik heel interessant, maar het begon met grote hoorcolleges over de romeinen. Bovendien had je weinig contacturen, dus veel vrijheid. Uiteindelijk had ik gewoon niet genoeg zelfdiscipline om te studeren.’
Hoewel Joost zich onderdompelde in het uitgaansleven vond hij Utrecht in die tijd geen swingende stad. ‘De Neude was nog een parkeerterrein. En als je op zondag in het centrum kwam zag je wat gastarbeiders rondslenteren, maar verder was de binnenstad uitgestorven. Je kon er een kanon afschieten. Zoveel studentencafés die je nu hebt waren er niet. Ik herinner me eigenlijk vooral De Vriendschap op ’t Wed en het Pandje aan de Nobelstraat.’
Via studentenkamers in de Jaffastraat, Kalverstraat en Oudegracht leerde hij de bevolking een beetje beter kennen. Ook de originele Utrechters met hun eigen karakteristieke taalgebruik. ‘Ik weet nog dat een buurman mij ooit eens ‘jochie’ noemde. Daar voelde ik me best een beetje beledigd door, want ik was immers al een man van negentien jaar. Ik had er geen idee van dat het eigenlijk heel aardig bedoeld was.’
Zijn belangstelling voor muurkunst ontstond min of meer toevallig. ‘Ik heb me altijd al wel voor de geschiedenis van de stad geïnteresseerd. Dat werd versterkt toen ik mee ging doen aan een pub-quiz over Utrecht in café Willem Slok. Je gaat dan ook anders naar de stad kijken, omdat je voorbereid wilt zijn op de vragen die je kunt verwachten. Daardoor zag ik hoeveel muurschilderingen er al waren.’
Joost begon er foto’s van te maken. Hij publiceerde die aanvankelijk alleen op het internet. Maar door de vele positieve reacties groeide ook voor de andere kunstuitingen zijn belangstelling. ‘Er bleek nog veel meer te zijn: gevelstenen, gedichten, noem maar op. Ik ging ook daar veel over lezen.’
Aangemoedigd door vrienden vatte hij drie jaar terug het plan op er een boek van te maken. Omdat het hem echter niet lukte een uitgever te strikken besloot hij dit dan maar in eigen beheer te doen. Hij vond een drukker, koos uit duizenden foto’s de zeshonderd interessantste, schreef de begeleidende teksten en verzorgde zelf de vormgeving, marketing en distributie.
Het ruim tweehonderd pagina’s tellende boek is uiteindelijk zelf een kunstwerk van formaat geworden. waarin het plezierig bladeren is. Uit alle buurten van de stad is er muurkunst in te vinden. Daaronder ook vele die wijkbewoners altijd over het hoofd hebben gezien. Joost: ‘Dat is inderdaad het leuke. Mensen zeggen: ik ben al honderden keren door deze straat gefietst, maar die kunstuiting had ik nog nooit gezien.’
In sommige wijken zitten clubs, weet hij, die actief hun buurt verfraaien. ‘Vaak met behulp van het Utrechtse Initiatievenfonds. En de Werkgroep Directe Voorzieningen van de gemeente initieert zelf ook dingen. Zo worden kunstenaar JanisDeMan en de leden van het collectief ‘De Strakke Hand’ nu door allerlei mensen benaderd om iets te komen maken. Dat maakt de stad mooier’
Van zich ‘graffiti-artiesten’ noemende Utrechters die overal in de stad hun ‘tag’ zetten heeft Joost de Waert geen hoge hoed op. ‘Het meeste vind ik vervuiling. Soms zie je dat mensen net hun huis mooi in de verf hebben gezet en dan komt er weer zo’n tag overheen. Dat is ergerlijk. Fame is de ergste. Dat vind ik helemaal niks.’
Daarentegen heeft hij wel waardering voor de makers van ‘Kabouter en het erwtje’. ‘Dat schijnen er twee te zijn. Dat is voor mij wel kunst. Het laat ook zien dat er wel goede graffiti-artiesten zijn. Sommigen kunnen prachtige schilderingen maken.’
Joost juicht het idee toe dat een vriend eens opperde: stel een grote muur ter beschikking waarop jonge graffitikunstenaars hun kwaliteiten kunnen tonen. Laat die uiting een jaar staan en saus deze daarna wit over voor een volgende straatartiest. Dan kan je op legale wijze laten zien wat je in huis hebt.’
Door zijn eigen boekenproject is Joost anders naar de stad gaan kijken. ‘Ja, intensiever. Ik speur altijd wel eventjes om me heen. En soms denk ik: hé dat heb ik gemist.’
Bijzonder vind hij de historische wijkletters en woningnummers die nog op enkele plekken terug te vinden zijn. ‘Vroeger kregen de buurten een letter, zoals Wijk-C. Omdat Utrecht voorheen geen straatnamen kende werd, je adres bijvoorbeeld aangeduid met C-1040 of A-960. Ik vind het altijd een verrassing er zo een te ontdekken. En dan ben ik toch weer terug bij het vak waarin ik op mijn achttiende al geïnteresseerd was: geschiedenis.’