Maakt groei Utrecht gelukkig? (2) ‘Economie bepaalt alles’
Gepubliceerd: donderdag 27 februari 2020 07:00
In vijf afleveringen probeert nieuws030.nl een antwoord te krijgen op de vraag of ongebreidelde groei van Utrecht een goede zaak is. Vandaag hierover een interview met Ton van Rietbergen.
Louis Engelman - Hij heeft drie kinderen die op het punt staan uit te vliegen om op zichzelf te gaan wonen. Maar om hen een voorrangspositie op de huizenmarkt te geven, alleen om het blote feit dat ze in Utrecht wonen, vindt Ton van Rietbergen geen goed idee. De economisch geograaf, docent en onderzoeker aan de Universiteit Utrecht, ziet maar één haalbare oplossing: bouwen!
Ton zegt te begrijpen dat de stad Utrecht hiervoor een akkoord heeft gesloten met corporaties en een reeks van bouwondernemingen. ‘Omdat het de enige mogelijkheid is om snel woningen te realiseren. Want als je het zelf niet kunt financieren en je afhankelijk bent van andere partijen, dan móét je wel’, is zijn opvatting. ‘Je zult er daarbij wel op moeten letten dat je zo’n overeenkomst ook kunt handhaven. Maar in beginsel geloof ik in dit type afspraken.’
Dat Utrecht voor een sterke groei heeft gekozen komt, aldus Van Rietbergen, niet uit de lucht vallen. Hij plaatst die keuze in een historische context, waarbij de economie en de leefbaarheid leidend zijn geweest. Beide zorgden in de afgelopen decennia voor twee tegenovergestelde stromingen.
Want waar de stad in 1970 nog 279.000 inwoners telde was dit cijfer in 1990 tot 230.000 teruggelopen. ‘De mensen trokken toen naar Maarssenbroek, Nieuwegein en Houten, vanuit de gedachte dat ze daar goedkoper konden wonen en meer ruimte ter beschikking hadden.
Ze vonden er een plezieriger leefomgeving omdat de grote steden in die tijd leden onder de negatieve perceptie van criminaliteit en drugsgebruik.’
Bovendien was, stelt hij, de structuur van de werkgelegenheid drastisch veranderd. ‘Grote industrieën als Werkspoor en Demka verdwenen uit de stad. De ‘arbeider’ van vroeger bestaat eigenlijk niet meer. Je zag dat overigens in het hele land gebeuren, denk aan Philips in Eindhoven. Daarnaast werd er ook werkgelegenheid uitgeplaatst. Zo ging het Antonius Ziekenhuis naar Nieuwegein.’
Maar in de jaren negentig van de vorige eeuw trad er een verandering op. Van Rietbergen noemt dat de periode van Tatcher en Reagan, waarbij het ‘marktdenken’ centraal werd gesteld. ‘Je zag veel kleine bedrijven ontstaan, in de ICT en dienstverlening. Bevolkt door hoogopgeleide zzp-ers die het liefst in de stad wilden zitten. Want daar konden ze hun netwerken opbouwen en opdrachten in de wacht slepen.’
In het algemeen, zo constateert hij, is het de economie die in een samenleving alle andere zaken aanstuurt. Maar in dit geval veranderde die ook zelf van karakter. Van Rietbergen: ‘Je zag onder jongeren een ‘belevingseconomie’ opkomen. Juist bij hen werden steden met een universiteit, een bruisend oud stadscentrum en een goed bereikbaar station populair.’ Zij vroegen niet meer om een kopje koffie, maar om een latte macchiato.’
Hij voegt daaraan toe dat de eco-modernisten sterk zijn gaan geloven in een levendige stad met daar omheen een leeg natuurlijk landschap. ‘Zij vinden het veel effectiever om overal dichtbij te zitten, geen auto te hebben en vrijwel alles op de fiets te kunnen doen.’
Die trend herkent Van Rietbergen onder meer in het autobezit in de steden. ‘Op het platteland ligt de norm nog op 1,8 per inwoner, in Utrecht zitten we al onder de 1 en in Amsterdam op 0,3.’
Het is een ontwikkeling die hij persoonlijk toejuicht. ‘Ik vind het één van de gekste fenomenen van deze tijd dat er nog nooit zoveel geld is geweest, maar dat de overheid heel terughoudend is in het vergroenen van de economie. De investeringen in het fietsgebruik zijn aanzienlijk minder dat die voor de auto. Er wordt heel veel geld uitgetrokken voor bijvoorbeeld een racecircuit in Zandvoort en voor de verbreding van de A-27 bij Amelisweerd. Terwijl je het natuurlijk niet in je hoofd zou moeten halen om zo’n fraai natuurgebied vlak bij de stad af te breken. Dat gaat gewoon niet samen.’
Als hij die lijn doortrekt denkt Ton van Rietbergen dat het best haalbaar zou moeten zijn om in de nieuw te bouwen wijk van de Merwedekanaalzone een autonorm van nul te realiseren. ‘Op voorwaarde dat er een perfect openbaar vervoer is, deelauto’s worden ingezet en er uitstekende fietsvoorzieningen zijn. Maar je moet dat wel durven afdwingen.’
Over de omvang van de woningbouw in de Merwedekanaalzone, waar de stad zo’n tienduizend appartementen wil realiseren, maakt hij zich niet zo druk. Hij gelooft niet dat dit ‘compacte bouwen’ in de toekomst tot deplorabele wijken en leegstand zou kunnen leiden. ‘Nee, daar zal altijd interesse voor bestaan. Vooral vanwege de ligging. Het gaat om, zoals de makelaars altijd roepen: locatie, locatie!’
Overigens vindt hij ook dat Utrecht veel meer wooneenheden in De Uithof zou moeten bouwen. ‘Nu zie je elke dag een enorme vervoersstroom vanaf het station.’
Als geen ander weet Ton van Rietbergen hoe moeilijk het kan zijn om beslissingen te nemen over de toekomst van de stad. Met enig mededogen kijkt hij daarom soms naar de Utrechtse raad. ‘Wat die leden allemaal te verstouwen krijgen aan dossiers, dat is bijna niet bij te houden. Maar ze steken er wel hun nek voor uit, ondanks vaak vele protesten. Daar heb ik bewondering voor. Uiteindelijk moeten zij de knopen doorhakken: wel of geen groei. Maar wat ze ook beslissen, het wordt hoe dan ook waanzinnig druk in Utrecht.’
(morgen: interview met historicus professor Leen Dorsman van de Universiteit Utrecht)