Frans van Rijnsoever (95) van de Judokabar overleden
Gepubliceerd: zaterdag 16 september 2017 02:13
In de nacht van vrijdag op zaterdag overleed Frans van Rijnsoever, zo maakte zijn dochter Marijke bekend. Hij zou de volgende maand 96 zijn geworden. Frans was bij veel Utrechters bekend als de eigenaar van de legendarische Judokabar in de Jacobsstraat. Dit jaar kwam hij nog in het nieuws op foto's van de 'camping' van het Huis aan de Vecht, het verzorgingshuis waar hij woonde.
In 2010 vertelde Frans zijn verhaal aan journalist Ton van den Berg, hieronder het relaas dat toen werd gepubliceerd in De Oud-Utrechter.
Het bier smaakte goed van Kraantje Lek tot Judokabar
Al heel vroeg zat ik in de horeca want als jochie hielp ik mijn vader achter de bar van zijn café aan de St. Jacobsstraat. Het zat in het stukje dat voorheen nog de Korte Viestraat heette en als er varkensmarkt was kwamen de bezoekers bij ons een glas melk of chocolademelk drinken. Daar namen ze dan ook vaak een krentenslof bij, die kostte 8 cent.
In het begin van de jaren twintig was mijn vader het café begonnen. Dat deed hij naast een expeditiebedrijf dat hij had opgezet dat pakketdiensten deed tussen Utrecht en Amsterdam. Dat ging ook per water met twee motorboten die over de Leidsche Rijn en het Merwedekanaal naar Amsterdam voeren.
Ook was er een groothandel in dranken, waar mijn broers en ik lange tijd in gewerkt hebben onder de naam Gebroeders Van Rijnsoever. We hadden een opslag aan de Oudegracht 269 en we leverden aan tientallen winkels en cafés. We waren ook leverancier van Van Vollenhoven bier. Café Van den Heuvel, later café Willem Slok, in de Korte Koestraat en Marktzicht in de Breedstraat hadden het op de tap en mijn vader natuurlijk ook.
Kraantje Lek, zo heette het café vlak na de oorlog nog. Mijn broer Wim had het overgenomen nadat mijn vader, die ze De Lip noemden, in januari 1940 was overleden. Mijn moeder was in 1931 al overleden. Ze was 48 jaar oud en had zestien kinderen gehad.
Een tijdje na de oorlog ben ik ook meer in het café gaan werken en noemden we het bar Judoka omdat ik nogal omging met flink wat judoka’s zoals Van Rijn, Jan Snijders, de gebroeders Brouwer en Kurver. Natuurlijk was ook Anton Geesink daarbij. We trainden in de sportschool van Van der Horst op het Oudkerkhof. Die man stond aan de basis van al het goeds dat judo voor Utrecht heeft opgeleverd.
Eind jaren vijftig werd mijn broer Anton uitbater van het café en hij noemde het Hartenaas vanwege de kaartspelen die er plaatsvonden.
In 1964 keerde mijn vrouw Annie en ik terug in het café en we hebben het helemaal laten verbouwen. Ik heb Anton Geesink toen gevraagd, die net Olympisch kampioen was, het café te openen. Mijn plan was dat hij een bordkartonnen deur zou intrappen, maar dat vond de judobond geen goed plan omdat het te agressief overkwam. Het is toen bij het doorknippen van een lintje gebleven.
Het café kreeg nu de naam de Judokabar. We hadden veel klanten uit Wijk C. Kolonialen ook die in logementen, zoals bij Van der Pijl in de Willemstraat, woonden en die doordeweek hun inkomen verdienden met ‘goossie’. Dat was met garen en band langs de deuren gaan.
Er was ook een klant, Alphons de behanger, die altijd om wat spiritus vroeg. Hij had dat nodig voor z’n werk, zei hij. Maar als we even niet keken nipte hij aan de fles. Er waren wel meer van die mensen die spiritus dronken. We noemden ze de spirituslampjes. Als je aardappelschillen in de spiritus deed haalde je de blauwe kleur eruit en zag het eruit als jenever.
De muziek kwam uit een jukebox en achter de bar had ik een microfoon klaarliggen voor als mensen mee wilden zingen. Dat gebeurde nog wel eens. Zelf was ik een groot liefhebber van My Lord van Corry Brokken. Dan kreeg ik een brok in m’n keel als ik dat hoorde.
In 1974 is de Judokabar gesloten. Bouwbedrijf Bredero heeft het pand voor veel geld gekocht om te kunnen slopen voor nieuwbouw, net als de andere winkels en gebouwen op het rijtje. Ik heb nog gezocht naar een andere locatie om door te gaan maar niets beviel ons. Bij de Rotterdamse Bank op het Oudkerkhof ben ik conciërge geworden. De bankdirecteur kende ik nog als vaste klant van het café. Daar heb ik alsnog zeventien jaar gewerkt. Zo kon ik ook nog een pensioentje opbouwen en daar hebben mijn vrouw en ik nog steeds profijt van.