Door Ton Bil
  

1. Anamnese

Waarin de stad aan de dokter vertelt wat hem dwarszit

“Ik heb van die kleurige tekeningen, die helemaal mijn Domtoren verlichten. En een binnenstad vol koopmuziekjes, lantaarnbloembakken, reclameborden, straatventers en wegwijzers, alsof ik één groot winkelcentrum ben.”

“Wat is daar mis mee?” vraagt de dokter. 

“Het gaat om mijn leefbaarheid en mijn cultureel erfgoed, dokter. Ik heb nu ook tweeduizend koffiebarretjes en andere consumptiepaleisjes, waar vroeger winkels en andere voorzieningen zaten, weet u wel?” 

De dokter knikt en zegt: “Ja, horeca-isering, daar heeft u al langer last van, is het niet?”

“Het wordt steeds erger. Overal heerst de commercie en wordt de mensen het geld uit de zak geklopt. Als je bij mij het Centraal Station uitloopt staat er een bord te knipperen met de woorden ‘Beware of pickpockets, Kijk uit voor zakkenrollers’. En hier - de stad wijst op een stukje groen -, dit laatste landbouwgebied bij Zuilen moet een ‘natuurbelevingsgebied voor de stadsmens’ worden.”

“Ja,” zegt de dokter, “net als landgoed Amelisweerd een paar jaar terug: de paden verbreden, overal vuilnisbakken en het geheel omgeven door parkeerplaatsen voor stadse gezinnen. Wat is uw probleem?” 

“Ik voel me steeds meer een stad voor dagjesmensen en koopjesjagers. Een paradijs voor ondernemers, in plaats van een gemeenschap van burgers.” 

2. Diagnose

Waarin de dokter de ziekte benoemt 

“U lijdt aan wat wij in de literatuur ‘verefteling’ noemen. Bijna alles wat speels, mooi en geïmproviseerd zou kunnen zijn, wordt mechanisch, vlak en dichtgetimmerd. Het leven maakt plaats voor de business. Daar gaat u uiteindelijk dood aan.” 

De patiënt staart zijn dokter aan. “Maar ik ben toch geen pretpark?” 

“Nou, die kant gaat het wel uit. Uw ziekte is het gevolg van een onderliggende kwaal, die in de jaren negentig van de vorige eeuw de kop op stak.”

“Welke kwaal is dat?” 

“Stadsmarketing. Dat was ooit een toverwoord voor stadsbesturen. Je kon je stad op alle manieren gaan promoten. Als je dat nou maar beter deed dan de andere steden in het land, dan was je de winnaar. En als je niet meedeed met die commerciële gekkigheid, dan zou je het verliezen van Rotterdam en Amsterdam. Dus moest de Tour de France in Utrecht beginnen, en ging u toeristen werven in Italië.” 

“Maar daar ben ik al mee opgehouden, dokter.”

“Heel goed. Maar helemaal genezen van die kwaal bent u bepaald niet. Op holland.com, de website van het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen prijst men u heel realistisch aan: u bent een stad van kanalen, musea en een boel fietsen - daarop ligt de nadruk. Maar op uw eigen website benadrukt u vooral horeca en winkelen. De winteractiviteiten die u er uitlicht, zijn ook al zo eftelings: De Dom in sprookjeslicht, een schaatsbaan in de stad en ‘de mooiste kerststal van Nederland’. Alsof zulke superlatieven en borstklopperij u zich beter doen voelen…”

De stad kijkt peinzend en een beetje treurig uit het raam. 

“Nou, troost u zich met de gedachte dat u niet de enige stad in het land bent die last heeft van ‘verefteling’. Amsterdam was u al voorgegaan, en Maastricht, en zo nog een paar. Als u er op tijd bij bent, valt er nog wel wat aan te doen.”

“En als ik niets doe?” vraagt de stad verontrust. 

“Dan hebt u straks geen bewoners meer in uw binnenstad, behalve een paar heel rijke mensen die zich afzonderen van de rest. Uw rust kunt u dan ook wel vergeten, want nog meer dan nu zult u altijd en overal het gedreun van muziek horen, en de aanzuigende werking op mensen en auto’s door allerhande festivals en andere ‘leuke dingen voor de mensen’.” 

3. Remedie

Waarin de dokter iets voorschrijft

“Wat kan ik eraan doen, dokter?”

“Een beetje minder meedoen met wat commercieel succesvol is. Een gemeenschap van burgers heeft geen opgelegde feestelijkheden nodig om het plezierig te hebben met elkaar. 

U bent een soort middeleeuwse koopgoot, bezeten door het neo-liberalisme. U zou groen en links willen zijn, maar de macht van de markt, het gemak van de rijkdom, het uitbaten van uw cultureel erfgoed, dat is het enige wat u nog lukt. U doet wel aan uiterlijk vertoon, maar zonder kunstzinnigheid. En het gewone, het bescheidene, het woonhuis aan de gracht verdwijnt ondertussen.”

“Maar als ik niet meedoe met de hoempapa word ik misschien wel weer een Artikel-12-gemeente, zo’n pauperstad die door het Rijk wordt bevoogd. Dat wil ik echt nooit meer meemaken!”

“Nee, zo snel gaat dat niet. U maakt al een heleboel goede keuzes, uw levensstijl is heel gezond. Maar het is nu echt tijd om u af te vragen: ben ik nog steeds zo’n sociale stad, wanneer ik overal ondernemers met hun pretparkmentaliteit de ruimte laat? Wil ik steeds maar progressief zijn, of progressief doen… of ben ik ook een stad die zijn rust neemt, die niet met elke culturele mode hoeft mee te doen. Doe eens een festivalletje minder, in plaats van meer.  Laat u niet door de ondernemers en het marktdenken overmeesteren. Blijf rustig ademhalen, en zorg goed voor uw ware levenskracht, dat zijn de inwoners, en niet de consumerende dagjesmensen.” 

“Ja, maar…”

“Ik heb alle begrip voor uw gecompliceerde persoonlijkheid. Dan is deze boodschap lastig om aan te horen. Maar een ander advies heb ik niet.”

Hierop verliet de stad de spreekkamer. Ze was een beetje in de war, maar ook - het viel niet te ontkennen - had ze opeens een opgeruimd gevoel.

 

Ton Bil woonde en werkte in Utrecht tussen 1993 en 2012. Nu doet hij dat ergens afgelegen in de bergen van Frankrijk. Hij komt af en toe nog weleens terug.
   

De gehele illustratie van Elsbeth Muilwijk

Kunstenaar en illustratrice Elsbeth Muilwijk (1971) woont in Rotterdam, maar komt regelmatig in Utrecht. Ze is erg gecharmeerd van onze binnenstad.